De eerste Provinciale Staten werden niet gekozen, maar benoemd door de koning. Vanaf 1841 vonden er verkiezingen plaats. In die eerste jaren werd een derde van de leden gekozen door de adel, een derde door de vijf Limburgse steden (Venlo, Weert, Roermond, Sittard en Maastricht) en een derde door het Limburgse platteland. Weliswaar was er sprake van kiesrecht in de steden en het platteland, maar dat recht was indirect en voorbehouden aan een uiterst select gezelschap: alleen mannen van 23 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, kozen een kiescollege dat op zijn beurt de Statenleden aanwees.
Tot 1848 kozen Provinciale Staten niet de leden van de Eerste maar die van de Tweede Kamer.
Thorbeckes hervorming en de Provinciewet van 1850 maakten aan dit adellijke privilege een einde.
In 1917 is het algemeen kiesrecht voor mannen en het passief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd. In 1919 kregen vrouwen actief kiesrecht. In 1922 is het algemeen kiesrecht ingevoerd.
Sinds mei 2008 noemt Limburg haar Provinciale Staten het Limburgs Parlement om bij de Limburgse burgers, organisaties en bedrijven meer duidelijkheid te verschaffen over wat Provinciale Staten doen.